Macrochelys temminckii
 

Naam: Gierschildpad of alligatorschildpad
Grootte: Maximaal 80 centimeter
Gewicht: Tot ongeveer 100 kilo
Verspreidingsgebied: Zuidoosten van Noord-Amerika
Leefomgeving: Ondiepe plassen, meren, kanalen, moerassen, moeraslanden, rivieren en poelen met modderbodem
Gedrag: ’s avonds en ’s nachts actief
Eten: Dierlijk, het liefst levende visjes en waterinsekten, maar is vrij spoedig aan vlees of stukjes vis te wennen.
Winterslaap: Nee
Kenmerken: Als enige schildpaddesoort ter wereld hebben deze dieren 3 tot 5 extra hoornplaten die zich tussen de eerste 3 rib- en randschilden bevinden. Men vermoedt dat dit overblijfselen zijn uit een ver verleden.
De bulten op het rugpantser vormen duidelijk drie lengtekielen. Het rugpantser is ruw, zwartachtig en meestal met algen begroeid, waardoor hij een goede schutkleur heeft. De achterrand van het rugpantser is diep ingezaagd.
Het buikpantser is klein en kruisvormig.
De kop is groot en van bovenaf gezien zeer spits toelopend. Hij is erg traag en wacht tot de vissen letterlijk in zijn open bek zwemmen. Hiervoor heeft hij op de tong een roodachtig aanhangsel, dat als een worm kan bewegen. De ogen staan aan de zijkant van de kop en zijn van bovenaf dus niet te zien. Ze worden gecamoufleerd door huidfranjes. De bovenkaak eindigt in een gevaarlijk uitziende haaksnavel, vandaar de Nederlandse benaming Gierschildpad. De staart is lang (bijna net zo lang als het rugpantser), krachtig en is voorzien van min of meer vergrote schubben.
Temperatuur: Tussen 20 en 28 graden
Bijzonderheden: Ze verlangen niet te diep water met een bodemgrond waarin ze zich gemakkelijk kunnen ingraven, zoals bijvoorbeeld modder. Ze komen weinig op het land.
De dieren zijn stil en proberen zich zoveel mogelijk weg te stoppen in een schuilplaats.
Ze zijn wat minder agressief en veel minder beweeglijk dan de Bijtschildpad (Chelydra serpentina serpentina) maar ze kunnen zeer pijnlijke en behoorlijke verwondingen toebrengen, in het ergste geval kan het zelfs vingers kosten.